DE KERSTSTAL MET DRIEKONINGEN

Bij een armoedige stal houden drie gewichtig uitziende mannen halt. Hun gewaden wapperen om hun heen, hun tulbanden worden met gouden kronen bijeengehouden. De trotse kameel wacht tot zijn meesters klaar zijn met hun bezoek, zodat ze verder kunnen.

Geen van de drie koningen denkt op dit moment aan de terugreis. Zij zijn alle drie diep bewogen, nu zij het doel van hun maandenlange trektocht hebben bereikt. Boven de kribbe van dit pasgeboren kind hield de ster die zij volgden halt. Hier is het kind geboren dat hun werd aangezegd, de toekomstige koning der Joden. Vol overgave bieden zij hem hun geschenken aan. Goud, wierrook en mirre.

Er klinkt ook een waarschuwing. Het nieuws van een op handen zijnde geboorte van een nieuwe koning is niet goed gevallen in Jeruzalem, waar koning Herodes regeert. Zijn karakter is even wispelturig als onvoorspelbaar, niemand weet wat hij gaat doen. Zo wordt de vreugde over hun bezoek vermengd met bezorgdheid over wat nu te doen staat. Maria verwondert zich hierover en bewaart hun woorden in haar hart. Jozef laat deze onheilsboodschap niet meer los. Onbekommerd en onwetend slaapt het kind in de armen van zijn moeder.

De herders hebben inmiddels hun dagelijks leven weer opgepakt. Elk van hen is geraakt door wat zij hebben meegemaakt. Argeloos en onbezorgd hoeden zij hun kudde in het veld, alsof er niets gebeurd is. Toch is al het vertrouwde niet meer hetzelfde. Het voelt anders.